Ga naar de inhoud

                                Dieren als weersvoorspellers.

Op dit blad staan allerlei rijmpjes of spreuken zoals ik die heb verzameld. Hoe dieren reageren op een weersverandering of als een weeromslag op til is. Of hoe dieren zich gedragen bij de wisseling van jaargetijden.

Regenboog ontstaat door dat het zonlicht wordt gebroken of gespiegeld door regen druppels.
Foto: Mariette Effing tijdens vakantie in Dresden ,juli 2001


Bijen:
 
Ver van de korf, mooi weer, blijven dicht bij de korf, regen,
laten ze de wintergaten open, zachte winter, slaan veel voorraad in, strenge winter.
Een bijen zwerm in mei, maakt de boeren blij.
Als de bij naar huis toe vlucht, dan zit er regen in de lucht.
Als de bijen naar huis toe vluchten, zit er regen aan de luchten. (Vlaams)
Als niet de bij de korf verlaat, maakt dan zeker regen op maat.
 
Bladrollers:

Spinnen zich dik in, strenge winter .
 
Bloedzuigers:
 
(deze werden vroeger vaak als weerprofeet in een glas gehouden)
Zuigen zich boven water vast, mooi weer.
Liggen stil op het water, mooi weer.
Zuigen zich vast en slaan met de staart, storm.
Liggen stil op de bodem, regen.
 
Bok:

Stinkt, regen.
 
Bonte kraaien:

Grote aantallen in de herfst, vorst.
 
Boomkikker:

Verbergt zich, regen.
Kruipt zo hoog mogelijk, mooi weer.
 
Boomkruiper:

Tjilpt druk op zoele dag, onweer .
 
Bosmieren:

Kruipen diep in de grond, vorst.
 
Eenhoorns:

Slaan veel voorraad in, strenge winter.
Springen onrustig en gejaagd, regen.
 
Eenden:
 
Snateren, regen.
Drinkt snatert eend en gans, dan is er op regen een kans.
 
Ekster:
 

Met Sint Paulesbek, legt de ekster, haar eerste stek, en het is nog eind mei, of ze legt haar eerste ei.
Eksterogen zijn geen zegen, en doen ze pijn dan komt er regen.
 
Ezel:
 
Wrijft zich tegen muren en laat oren hangen, onweer.
 
Duif:
 
Roept de houtduif keer op keer, dan komt er vast en zeker mooi weer.
Als er druiven zijn en vijgen, moet men winter kleren krijgen.
Veel noten, harde winter.
 
Gans:
 
Wast zich, regen.
 
Glimwormen:
 
Glimmen sterk, mooi weer (volgens anderen, storm!)
 
Haan:
 
Kraait vroeg in de morgen, mooi weer.
Kraait overdag, ’s avonds en ’s nachts, regen.
Kraait hevig en klapwiekt, regen.
Het kraaien van de haan kondigt wind en regen aan, (maar) kraait de haan niet bij het morgenrood, dan is er mist of de haan is dood.
Kraait de haan te nacht, dan wordt er ander weer verwacht.
Is het haantje dat na de middag kraait, is het zeker dat het weer draait.
Kraaien de hanen midden op de dag, men zeker regen verwachten mag.
Het kraaien van de haan, kondigt wind en regen aan.
Als de haan zingt op de polder, is looi weer op zolder.
 
Haas:
 
Draagt het haas lang nog zijn zomerkleed, dan is de winter nog niet gereed.
Hebben de hazen nu een dikke vacht, dan wordt een koude winter verwacht.
 
Hert:
 
Stoot korte angstkreten uit, regen.
 
Hond:
 
Krabt in de grond, regen.
Krabt zich heftig, regen.
Graaft gaten, regen.
Eet veel gras en spuwt dat weer uit, regen.
Verdwijnt de boer van de akker, dan worden hond en jager wakker.
 
Insecten:
 
Vliegen hoog, mooi weer.
Vliegen laag, regen.
 
Insectenetende vogels:
 
Leggen weinig eieren, natte zomer.
Leggen veel eieren, mooie zomer.
 
Kat:
 
Niest, regen.
Eet gras, regen.
Wast zich druk, mooi weer.
Zit met de rug naar de haard, koud weer.
Likt in het haar, onweer
Onrustig, eet niet en jaagt niet, onweer.
De hanen, de hond en de kat, zo men heel vaak heeft gevonden, vertellen het weer van dag tot dag beter dan de almanak.
Keert de kat haar aars naar het vuur, daar komt sneeuw van op den duur.
Als de kat in januari in de zon zit, ligt ze in februari achter de kachel.
Ligt de kat lang op de stoel, reken dan maar op een natte boel.
Ligt de kat Met haar rug naar het vuur, dan volgt wind en regen, koud en guur.
Hebben katten in de herfst een heel dikke vacht, dan wordt een strenge winter verwacht.
Draait de kat haar aars naar het vuur, wind en regen koud en guur.
Als de katten zingen in koor, gaat de winter echt teloor.
 
Kepen:
 
Onrustig, storm.
Veel bij de huizen, vorst.
 
Kieviten:
 
Nestelen op hoog, natte lente.
 
Kikkers:
 
Onder water, regen.
Boven water, mooi.
Kwaken niet op mooie avond, regen .
Kwaken wel op mooie avond, het blijft mooi, kwaken overdag, regen
Als slootgravers de kikkers diep in de grond vinden, zo u dat een strenge winter betekenen.
Als de kikvorsen kwaken, zal mooi weer maken.
Als de kikvors kwaakt, wat regen maakt.
Als de vors voor Markus kwaakt, blijft hij later niet bespraakt.
 
Kippen:
 
Als de kippen in de regen lopen, dan wordt het nog lang niet droog.
Schuilen, opklaringen volgen.
Kakelen gedurig, regen.
Wroeten in het stof, regen
Kakelen de kippen lang en goed, zal het regenen in overvloed.
 
Koeien:
 
Hollen door de wei, onweer.
Houden de koppen boven het water, onweer.
Krabben veelvuldig in de grond, vorst.
Snuiven in de lucht met opgeheven kop en likken haren in de regen.
 
Koekoek:
 
Roept, als er regen komt .
Roept drie maal, regen.
Roept al in april, mooie lente .
Hoor je de koekoek op 20 maart, doof dan gauw de haard.
Roept en tiert al wat je wil, ik kom toch niet voor half april. (De koekoek)
Als voor het laatst de koekoek roept, is de zomer weer versnoept.
 
Kraaien:
 
Houden de kraaien school, zorg voor hout en kool.
Kraaien vlak bij schuur en huis, de winter voelt zich thuis.
Krassen de kraai en raaf verbolgen, de regen zal weldra volgen.
Als de kraaien gaan vergaderen, zeker dat regen zal naderen.
Een bonte kraai maakt geen harde winter.
 
Kwartel:
 
Kwartel slaat, regen naakt.
In Vlaanderen: Als de kwartet rusteloos slaat, weet het spoedig regenen gaat.
Maar in Nederland: De vaak herhaalde kwartelslag, voorspelt de boer een droge dag.
Als de kwakkels (=kwartels) lustig slapen, spreken wij van regendagen. (Vlaams)
Als de kwartel rusteloos slaat, weet het spoedig regen gaat. (Vlaams)
De vaak herhaalde kwartelslag, voorspeld de boer een droge dag.
 
Kwartelkoning:
 
In gras en klaver nat voorjaar.
 
Leeuwerik:
 
Vliegt snel de leeuwerik naar omhoog, dan wordt de hemel klaar en droog. Vliegt laag, regen.
Veel in december, zachte winter.
Zingt de leeuwerik hoog in de lucht, heerlijk weer voorspeld zijn vlucht.
Als de leeuwerik niet hoog stijgt, duidt het dat men koude krijgt.
Een enkele leeuwerik maakt nog geen voorjaar.
 
Lijsters:

Onrustig – storm haastig – sneeuw.
Zoeken de huizen bij vorst.
De grote lijster zingt nu luid, met de winter is het uit.
 
Meeuwen:
 
Meeuwen aan land, storm voor de hand.
Zee vogels op het grien (= weiland ), het weer gemien. (Friesland)
Zeevogels op de bouw (= bouwland), het weer getrouw. (Friesland)
 
Merel:
 
Fluit de merel de hele dag, dan komt er zeker een regendag.
 
Mieren:
 
Kruipen weg, regen.
IJverig buiten, mooi weer. (zie ook: bosmieren)
Als in de zomer de mieren hoge hopen opwerpen,volgt er een natte en koude herfst.
Kruipen de mieren op hopen, dan zal de donder niet zacht verlopen.
Bouwt op Sint Anna de mier grote hopen, de winter zal niet zacht verlopen.
Werken met Sint Anna de mieren, dan zult ge een lange winter vieren.
Graaft de mier een diepe gang, wordt de winter streng en lang.
Bouwen met Sint Anna mieren bergen, dan zal ons de winter tergen.
Nesten mieren op Annadag, haastige winter volgen mag.
Kruipen de mieren diep in de grond, zo maken zij een strenge winter kond.
Maar nog erger zal het ons berouwen, als de mieren hoge nesten bouwen.
 
Mollen:
 
Zijn er in januari veel mollen, dat de winter niet met zich sollen.
Werpen bijzonder hoge hopen op, regen.
 
Muggen:
 
Steken ’s morgens, regen.
Dansen in de avondzon, mooi weer.
Dansen in de schaduw, regen .
Als de muggen dansen gaan, dan is ’t met regenen gedaan.
Als de muggen dansen, wordt het goed weer.
 
Muizen:
 
Huismuizen piepen schel en vrolijk, mooi weer.
Veldmuizen kruipen diep in de grond, kou.
Veldmuis wordt huismuis (komt binnen), kou.
Kruipen de muizen diep in de grond, zo maken zij een strenge winter kond.
Komt van het veld de veldmuis, haal dan turf en hout in huis.
Als de ooievaars nu nog blijven, zal een zachte winter binnendrijven.
Ook een winterse mug, heeft vaak een natte rug.
Kruipen de muizen in de aard, weer voor een strenge winter vervaard.
Kruipen de mieren de hele week op hopen, dan zullen wij een zeer strenge winter vieren.
 
Mus:
 
Geen dag is zo koud en grijs, die brengt de hegge mus van de wijs.
Komt van het land de veldmuis, draag dan turf en hout in huis.
 
Ooievaars:
 
Vliegen hoog – mooi weer.
Schoon – mooi.
Dekken jongen zorgvuldig toe en steken de snavel in de borstveren, onweer.
Als de ooievaars nu nog blijven, zal een zachte winter binnendrijven.
Begin augustus onderhand, trekt de ooievaar uit het land.
Trekken de zwaluwen voor deze dag weg, dan duidt dit op een vroege winter.
Blijven de zwaluwen lang, wees voor de winter niet bang.
 
Padden:
 
Kruipen, regen.
Als slakken en padden kruipen, dan zal het spoedig druipen.
De padden wijzen regen aan, zijn zij ’s avonds op de baan.
Als de slakken kruipen gaan, dan is het met het mooie weer gedaan.
 
Paling:
 
Trekken vroeger weg dan gewoonlijk, vorst.
 
Schapen:
 
Grazen gretig en likken om de bek springen vrolijk rond, mooi weer.
Schaapjes aan de hemelbaan, duiden wind en regen aan.
 
Sijsjes:
 
Vroeg sijs, vroeg ijs.
 
Slakken:
 
Kruipen, regen.
Haastig, regen.
Met zand op de rug, regen.
Met strootje op de rug, mooi weer.
Slakken op de wegen, voorspellen ons doorgaans regen.
 
Spreeuwen:
 
Blijven de spreeuwen in groot getal , dan raakt de winter in verval.
Een spreeuw op het dak, maakt de lente nog niet.
 
Specht:
 
Als de specht lacht, regen verwacht.
Als de specht roept: giet, giet, bedriegt hij u niet. (Vlaams)
 
Spinnen:
 
Verlaten het web en verbergen zich, onweer.
Verscheuren hun web, storm of onweer.
Schudden ’s morgens hun web, mooi weer.
Werken in de regen en verbinden hun web aan zeer lange draden, goed weer.
Verlaten hun web en zetten nieuw op, draaiende wind.
Huisspinnen maken grote voorraad, strenge winter.
Huisspinnen zoeken de warmte, vorst.
Huisspinnen kruipen bij de ramen, dooi.
Huisspinnen lopen nog ’s avonds, regen.
Maakt de spin in het web een grote scheur, de stormwind klopt spoedig aan de deur.
Als de spinnen vlijtig buiten weven, zullen wij mooi weer beleven.
Is ’s avonds laat de spin ter been, dan zal het gaan regenen tien tegen een.
Als spinnen buiten vlijtig weven, zullen wij mooi weer beleven.
Is ’s avonds laat de spin te been, het zal regenen , ik wed tien voor een.
Maakt de spin in het net een scheur, dan klopt de stormwind aan de deur
 
Stier:
 
Als Stieren hollen dollen, ganse dag zal er spoedig horens donder rollen
 
Trekvogels:
 
In groten getale naar het zuiden, vorst.
 
Varkens:
 
Met stro in de bek, regen.
Zijn moeilijk te vangen, storm.
Heeft weinig eetlust of ligt urenlang stil, mooi weer.
Heeft weinig eetlust maar snuift met de snuit omhoog, regen.
 
Vinken:
 
Staan al in de vroege morgen, regen.
Zijn moeilijk te vangen, storm .
Zijn te haastig om te eten, sneeuw.
Veel in december, zachte winter.
Als de vink zingt in de vroege morgen stond, is dat een teken dat er regen komt.
 
Vissen:
 
Springen, regen.
Zwemmen dicht aan de oppervlakte, regen.
(Een belangrijke regel voor hengelaars. Misschien dat door dalende luchtdruk
van de depressie het zuurstofgehalte van de diepere lagen te gering wordt.
Komen de vissen naar boven, dan is er mooi weer te beloven.
 
Vleermuizen:
 
Houden zich schuil, regen.
Fladderen nog laat rond, mooi weer.
 
Vliegen:
 
Steken erg, regen.
Suf, regen.
Normaal bedrijvig, mooi.
Hoe feller vlieg en horzel steken, hoe eerder het onweer los zal breken.
Stinkende vliegen, dat kan niet liegen, zij voorspellen regen allerwegen.
 
Vlinders:

Verbergen zich, regen.
 
Vink:
 
Zingt de vink in de vroege morgen stond, wis en zeker zij regen verkondt.
Laten hun veren schitteren, regen.
Woeien in het stof, regen.
 
Waterhoentjes:
 
Duiken – onweer.
 
Watervogels:
 
Broeden dicht aan het water, droogte.
Kwelen niet, regen.
Vertrekken voor 25 augustus, vroege winter.
Komen vroeg in het voorjaar terug, spoedig lente.
 
Wespen:
 
Zijn wespen niet in rust, dan is er stormweer op de kust.

Wilde ganzen:
 
Verlaten de kust, sneeuw.
Trekken naar het zuiden, vorst.
 
Wilde zwanen.
 
Trekken zuidwaarts, kou.
 
Worm:
 
Glanst de glimworm hel bij nacht, weet dan dat de oogst u wacht.
 
Zeevogels:
 
Zeevogels op het grien, het weer gezien.
Zeevogels op de bouw, het weer getrouw. (grien, weiland, bouw, bouwland.)
 
Zeezwaluwen:
 
Op hoge platen, natte zomer.
Op lage platen, droge zomer.
 
Zwaluwen:
 
Vliegen hoog (omdat de insecten dat ook doen), mooi weer.
Vliegen laag, regen.
Kwelen niet, regen.
Vertrekken voor 25 augustus, vroege winter.
Komen vroeg in het voorjaar terug, spoedig lente.
Op Maria geboord, trekken de zwaluwen voort.
Vliegt de zwaluw hoog, dan blijft het droog, vliegt laag over de weide, verwacht hij regen aan zijn zijde.
Scheren zwaluwen over water en wegen, dan komt en er regen.
Vliegt de zwaluw laag, spoedig volgt er een regenvlaag.
Blijven de zwaluwen lang, wees voor de winter niet bang.

Top