Beste bezoekers.
Bij het doorzoeken van een doos vol met oude krantenknipsels over het weer uit de jaren tachtig heb ik een pagina van de Twentse Courant uit 1983 teruggevonden met een prachtig verhaal over de klootschieters wedstrijd uit 1747 tussen Ootmarsum en Oldenzaal. Hierover kan men nu af en toe nog iets lezen. Ook over het oude vaandel, waar de gemoederen tussen Oldenzaal en Ootmarsum door de jaren heen wel eens hoog opliepen, is ook in dit artikel te lezen. Via een mailwisseling met de gemeente Dinkelland, waar Ootmarsum nu deel van uitmaakt, heb ik begrepen, dat het oude vaandel, de dukaten, en de oorkonde nu in de Ootmarsumse bibliotheek zijn opgeslagen. Het zou prachtig zijn dat deze, misschien wel oudste sporttrofeeën van Nederland straks een plaatsje zouden kunnen krijgen in het nog te bouwen klootschieters museum in Losser. Of er vroeger ook al meningsverschillen zijn geweest over de slingerslag en de onderarmse slag, dat vermeld het artikel niet. Maar het zou best kunnen dat de verschillen in de werptechniek toen ook al een rol hebben gespeeld. Zoals bekend wordt in zuid Twente met de onderarmse slag geschoten en ten noorden van het kanaal Almelo Nordhorn met de slingerslag. Over deze verschillende technieken zijn door de jaren heen nogal eens wat meningsverschillen ontstaan. Ik heb wel eens horen vertellen dat de het bovenste gedeelte van de broek, bij de heup, wel eens met krijt werd ingesmeerd. Had men dan na de worp krijt aan de arm zitten dan was er een bewijs dat er was geslingerd. Want bij de onderarmse slag mag de arm eigenlijk het lichaam niet raken. Er zijn maar weinig onderarmse topschutters die zuiver onderarms spelen. Veel van de topschutters met een korte slag ” kniept em wel een betke”. Ze oefenen veel, om zo ver mogelijk te schieten. En krijgen dan zonder dat ze het willen een beetje een afwijkende geforceerde slag. Ook zijn er nog al wat schutters die afwijkende afzet hebben met het verkeerde been voor. Hoe deze slag er uit ziet is hier niet goed in woorden uit te leggen. Bij deze werptechniek zetten deze schutters af met beide voeten. Bij de zuiver onderhandse worp zet men het meest alleen af met het linkerbeen, terwijl het rechterbeen er achteraan sleept. Door deze manier van spelen en veel oefenen kan men nog wel eens een blessure aan de lies op lopen door overbelasting. De echte slingerworp zoals ik die vroeger wel eens heb gezien met een aanloop van maar drie of vier passen vond ik altijd een spectaculair gezicht. Sommige schutters (slingeraars) konden op deze manier meer dan 80 a 90 meter zetten. Zetten is een worp zonder uitrol. Er zijn vroeger slingeraars geweest die de op klompen de baan op kwamen. Als ze dan moesten schieten werd dit gewoon op sokken “hossenfulk” gedaan. Johan Effing
OLDENZAAL/OOTMARSUM
In het stadhuis in Ootmarsum hangt, goed opgeborgen achter een glasplaat en keurig ingelijst het restant van wat eens een prachtig vaandel moet zijn geweest. Het vertoont nog een deel van een kroon, waaronder vaag zichtbaar het stadswapen van Oldenzaal. Vele Ootmarsummers zullen het waarschijnlijk nooit gezien hebben, ofschoon het juist zodanig is opgehangen dat iedereen wel de gelegenheid daartoe kan hebben: het hangt in de buurt van een vitrine, waarin kunstschatten die met de historie van de stad te maken hebben, zijn uitgestald. Ook dit vaandelrestant hoort hiertoe. Al heeft men dit vaandel dan nog nooit gezien, de historie die er aan verbonden is, zal de meeste inwoners wel bekend zijn. Deze is weliswaar is meer dan 250 jaar oud, maar gaat over van generatie op generatie en geeft elke Ootmarsummer nu nog een gevoel van tevredenheid, superioriteit en een gezonde rivaliteit. Het vaandel en de daaraan verbonden geschiedenis hangt nauw samen met Oldenzaal. Ook de Oldenzaler van nu zal die geschiedenis kennen, maar een verschil is er: er zijn vrijwel geen Oldenzalers die het vaandelrestant ooit gezien hebben. Sedert mensenheugenis wordt in onze streken het klootschieten beoefend. Niemand schijnt precies te weten wat de oorsprong van deze sport is, al doen hierover wel een aantal aannemelijke verklaringen de ronde. Een daarvan is, dat men in tijden van (stammen) oorlogen, de binnendringende vijand met harde zandklompen onschadelijk trachtte te maken. Het Franse woord voor zo’n zandklomp was “clute”, waarvan het latere woord ,,kloot” afgeleid zou zijn. Deze theorie wordt versterkt door het feit dat slechts in de winterdag sprake kon zijn van een harde, bevroren aardkluit en aanvankelijk vond het klootschieten dan ook alleen op de winterdag plaats. Hoe het ook zij: in deze streken, maar ook bij onze Oosterburen bleef het gooien met een. hard voorwerp gebruikelijk en de wens zou zijn aard verloochenen als daar op de duur geen wedstrijd element aan toegevoegd zou worden. Aanvankelijk bleven die wedstrijden beperkt tussen boerenhoeven binnen een bepaalde “noaberschop”, maar allengs werd uit zo’n noaberschop een groep sterke schutters samengesteld, die het dan opnam tegen een andere buurtschap. Ook het “harde voorwerp” werd vervolmaakt. Van een harde houten bal (liefst vervaardigd uit de wortel van een hulstbos, holtscrabn, werd het vroeger door oude klootschieters ook wel genoemd) werd het een echte “kloat”, op zes plaatsen ingeboord en de ontstane gaten opgevuld met lood.
Stedenduels
Langzamerhand beperkte men zich niet alleen meer tot wedstrijden tussen noaberschoppen, maar volgden er uitdagingen tussen dorpen en steden. Die uitdaging bestond hierin, dat de uitdagende partij de kloat ophing bij de toekomstige tegenstander. Wanneer deze de uitdaging wilde en durfde aannemen, werd die kloat naar beneden getrokken. Dit alles ging ook vooraf aan de wedstrijd die op 27 januari 1747 tussen Ootmarsum en Oldenzaal, de Siepels en de Boeskolen plaatsvond. Een ogenschijnlijk gewone wedstrijd, die echter de geschiedenis in zou gaan als een der bekendste wedstrijden in de Twentse klootschieterssport. Op die winterse dag trok vanuit Ootmarsum een grote groep mannen richting Oldenzaal. Bij de stadspoort werden ze door de achterblijvers luid toegejuicht en, zoals de geschiedenis vermeldt, met slaande trommels en vele vaandels ging men naar het Duustervoort, het afgesproken veld. Dit ideale klootschietersveld lag tussen Oldenzaal en Ootmarsum ongeveer op de plaats waar een aantal jaren geleden het Gasbedrijf Agelerbroek stond. Omdat het een wedstrijd tussen twee belangrijke steden betrof en het klootschieten destijds volkssport nummer een was, werd het gezelschap vergezeld van de burgemeester, Willem Cramer. Ook de Olzenzalers kwamen in groten getale en met evenveel officieel vertoon. Inzet van de strijd was een bedrag van 80 dukaten (ruim f 400,- in die tijd). Maar dat geldbedrag was (toen nog!) bijzaak: de eer van de stad moest hoog gehouden worden. Na de voor die tijd officiële reglementen te hebben doorgenomen en afspraken te hebben gemaakt kon de strijd beginnen. Uit verslagen van die dagen, waarschijnlijk in de loop der tijd en onder bepaalde omstandigheden hier en daar wat aangedikt, mag geconcludeerd worden dat het een herorisch gevecht werd. De schutters gaven hun uiterste krachten om de kloat zover mogelijk te “brengen” en om hem op die plaats neer te laten komen, waar de grond hard was, zodat het voorwerp nog een eind uit zou rollen. Die harde plaatsen werden aangewezen door de stokleggers of “wiezers”. Door hard met de stokken op de grond te slaan en luide kreten als “Hier mot e when” of ” Hier is ’t hard” gaven ze de schutter aan, waar hij de kloat moest “zetten”. Aan een enthousiast gejuich of een afkeurend gejoel kon men dan merken of die schutter de raadgeving goed had opgevolgd. De beide partijen gaven elkaar geen metertje toe en tegen het eind van de strijd kon nog met geen mogelijkheid gezegd worden wie als uiteindelijke overwinnaar met de 80 dukaten en de eer naar huis zou gaan. Tot een der laatste schutters uit de Boeskoolstad aan de beurt was. Waren het de zenuwen? Had hij zijn krachten verbruikt? Was de spanning hem te veel geworden? Niemand zal dat ooit weten. Feit was, dat hij de kloat te lang in de handen hield, waardoor deze in plaats van ver vooruit recht de lucht inzeilde en Oldenzaal met dat schot slechts enkele meters vooruit ging. Voor de Ootmarsumse schutters, die daarna volgden, was het toen niet moeilijk meer een beslissende voorsprong te nemen en ondanks verwoede pogingen lukte het de rest van de Oldenzaalse schutters niet die achterstand weer weg te werken: de wedstrijd was verloren. Werd normaal bij een nederlaag dit verlies sportief toegegeven, de inzet overhandigt en de overwinnaar gehuldigd, deze keer ging dat anders. De Oldenzalers begonnen allerlei smoesjes te bedenken als verklaring voor dat mislukte schot van een der schutters; hij was de zondebok. De een beweerde dat hij door de Siepels was omgekocht. Een ander kwam er ineens achter dat de “verrader” van oorsprong uit Ootmarsum kwam. Een derde kon met zekerheid zeggen, dat de ,,overloper” verkering had met een meisje uit Ootmarsum en om haar te behagen de tegenpartij bevoordeeld zou hebben. Het bleken echter alle verzinsels te zijn: men wilde niet toegeven dat de eer en de inzet voor Ootmarsum was.
Geen geld
Maar toen wend al gauw duidelijk dat Ootmarsum het slechts” met de eer zou moeten doen. Het bleek dat Oldenzaal geen geld bij zich had. Was het slordigheid geweest? Een misverstand? Harm Boom had er in zijn beschrijving, opgetekend uit de mond van waarschijnlijk een inwoner van de Siepelstad een andere verklaring voor: “De Oldenzalers kwamen op het strijdperk, zo kaal als kerkrotten, maar ze zeiden dat niet. Die vervloekte hoogmoed”. Toen braken de spanningen opnieuw los. Dit keer echter versterkt door menig “gleeske foezel” dat bij dit soort gelegenheden nu eenmaal onontbeerlijk was. Opnieuw ontbrandde een strijd, maar deze keer vervulden niet de kloatscheeters, doch de stokleggers en het publiek de hoofdrol. Dat die stokken echter dit keer niet de harde plaatsen op het kloatscheetersveld aanwezen, is wel duidelijk. Ook deze strijd verliep in het voordeel van de tot razernij gebrachte Ootmarsummers. Er werden rake klappen uitgedeeld en de Oldenzalers zagen zich genoodzaakt om door middel van de vlucht het vege lijf te redden. Enkele Siepels zagen daarbij kans de vaandeldrager van Oldenzaal in het nauw te drijven en hem het vaandel afhandig te maken. Men liet toen de vluchtende Oldenzalers voor wat ze waren en gingen in eerste instantie hun dubbele triomf, eer en vaandel in de nabij gelegen herberg de Stroakappe vieren. Hierna trok men in triomftocht naar Ootmarsum terug, waar het verloop en het slot van de strijd reeds door vooruit geijlde aanhangers waren bekend gemaakt. Bij de stadspoort werden de helden geestdriftig verwelkomd en in optocht ging men naar het stadscentrum. Vanzelfsprekend werd daarna in diverse lokaliteiten feest gevierd. Na afloop daarvan werd het buitgemaakte vaandel aan burgemeester Cramer in bewaring gegeven.
Pogingen
Sinds die gedenkwaardige datum 27 januari 1747 is er door Oldenzaal menige poging ondernomen om het vaandel terug te krijgen en daarmee de schande uit te wissen. Vooral de eerste decennia na de wedstrijd, toen Ootmarsum bij elke officiële gelegenheid, een kloatscheeterswedstrijd of schuttersfeest het vaandel meevoerde. Elke poging is echter tevergeefs gebleken al heeft het er vaak naar uitgezien dat de trofee toch nog weer in Oldenzaal zou belanden. Zo ook in 1890, toen een inwoner van Ootmarsum (om hem tegen de woede van de inwoners te beschermen, werd later alleen de eerste letter van zijn achternaam vermeld) het vaandel wist te stelen uit de woning van burgemeester G. W. Cramer, een nazaat van de burgemeester/aanvoerder die de wedstrijd in 1747 meemaakte. Onder invloed van alcohol beklom hij de stadspomp en trachtte het vaandel bij opbod aan de daar passerende Oldenzalers te verkopen. Alvorens hij echter een aantrekkelijk bod gekregen had, snelden woedende Ootmarsummers toe, maakten hem het vaandel afhandig en borgen het weer op.
Vaandel overblijfsel klootschietersstrijd tussen Oldenzaal en Ootmarsum.
In 1894 werd in hotel Tenses in Ootmarsum een toneelstuk opgevoerd met als titel “De klootschieterswedstrijd van 1747”. Dat de gebeurtenis toen ook in Oldenzaal nog niet was vergeten, bleek uit de uitdaging die er naar aanleiding van dat toneelstuk van Oldenzaal uitging. De kloat werd opgehangen; de inzet: het vaandel!!! Maar Ootmarsum nam de uitdaging niet aan. Wel zou Oldenzaal het vaandel voor een flink bedrag terug kunnen kopen. Men bleek echter in Oldenzaal niet een zodanig bedrag op te kunnen brengen… in anderhalve eeuw was de waarde van de dukaten met daarbovenop de rente tot een kennelijk onoverkomelijk bedrag gestegen.
Paniek
In 1927 brak er onder de bevolking van Ootmarsum een lichte paniek los. Wat was er namelijk gebeurd? Vanaf het begin was het vaandel namelijk steeds in bewaring bij de burgemeester. Nu was W. G. Cramer, die 33 jaar dit ambt in Ootmarsum had uitgeoefend, in 1920 overleden. Zijn weduwe J. Cramer-Lasonder stierf in 1927 en aangezien geen van de kinderen het huis aan de Grotestraat bleef bewonen, trok er een andere eigenaar in. Bij het opruimen ontdekte een dienstmeisje op zolder het oude stadsvaandel van Oldenzaal . Zij vroeg aan de schoonzoon van de burgemeester, dokter Meyboom, wat er mee gebeuren moest en omdat deze bang was dat het zoek zou raken en hij er toch wel de historische waarde van inzag, schonk hij het aan het Rijksmuseum in Enschede. Toen men in Ootmarsum lucht kreeg van deze transactie, werd een vergadering belegd in cafe Luttikhuis. Ook de families Cramer en Meyboom waren aanwezig. leder was er van overtuigd dat dokter Meyboom in goeder trouw gehandeld had, maar daarmee was het vaandel niet terug en dat het weer in Ootmarsum moest komen, stond vast. Men achtte het in Enschede niet veilig voor de fanatieke Boeskolen. De hulp van de burgemeester werd ingeroepen en samen met hem zou een commissie, bestaande uit de heren Van der Hout, J. Hesselink en A. Kip trachten het vaandel weer terug te halen. Dit lukte en nadat het gezelschap het feit nog even feestelijk herdacht, nota bene in Oldenzaal in cafe Moatman (Engelbertink), werd het veilig opgeborgen in het stadhuis.
Restant
Het was dan weliswaar veilig voor de Oldenzalers, aan de invloed van de tand des tijds is het vaandel niet kunnen ontkomen. Nog weinig is er te zien van de prachtige rode zijde, waarvan het vervaardigd is. Oorspronkelijk stonden er twee afbeeldingen op: het stadswapen met de H. Plechelmus en aan de andere kant hetzelfde wapen met Sint Maarten te paard. Ook was lang nog het jaartal 1654 te lezen. Nu is nog slechts het stadswapen van Oldenzaal te zien. (Wel een bewijs overigens dat het terdege om het originele vaandel gaat). Om het voor verder verval te behoeden is het in een lijst achter glas gezet. Het hangt daar als een herinnering aan een strijd tussen de twee oudste steden van Twente. De fanatieke rivaliteit is in de loop van bijna twee en halve eeuw afgesleten. Wat gebleven is, is een goedmoedige spot over en weer.., en een jaarlijkse klootschietwedstrijd tussen de carnavalsverenigingen De Kadolstermennekes uit Oldenzaal en de Othmarridders uit Ootmarsum met als inzet: gezelligheid.
Onderstaande plaatjes heb ik ontvangen van de gemeente Dinkelland.
Een speciaal woord van dank gaat uit naar Joost Meijer die de plaatjes heeft opgestuurd.
Update 5 maart 2009
Johan Effing
Update 25 februari 2023